Essays over identiteit, nabootsing en geweld

Toneelstuk

Het eerste bedrijf van Vondels ‘Lucifer’ – de wortels van het kwaad

– De plotse verliefdheid van een engel voor Eva, de allereerste vrouw –

TitelpaginaLucifer1654
Het in verzen geschreven toneelstuk Lucifer van Joost van den Vondel
behoort tot de Canon van de Nederlandstalige literatuur,
een lijst van 50 literaire klassiekers -© Wikimedia Commons

Inleiding

Het toneelstuk Lucifer (1654) van de toen 67-jarige Joost van den Vondel (1587 -1679) is een schitterende uitbeelding van de verborgen, duistere wortels van de condition humaine: jaloersheid, begeerte en hebzucht. Een ietwat vreemde uitspraak misschien voor een toneelstuk dat zich afspeelt in … de hemel. Maar zoals in de betere sciencefictionverhalen de toekomst een afspiegeling is van wat de schrijver in het heden ziet gebeuren, zo vertelt Joost van den Vondel over engelen (die supersonisch vlug kunnen vliegen) aan het begin van de tijden om het over de mensen en de samenleving van zijn tijd (en vandaag?) te hebben.

Vondel doet dat bovendien in een sublieme, poëtische taal. Alle dialogen zijn geschreven in welluidende verzen, veelal alexandrijnen – zesvoetige jamben – die paarsgewijze rijmen. De verzen staan bol van barokke beelden die dan ook nog eens verbonden worden door alliteraties, assonanties en andere taalspitsvondigheden. Ook vandaag nog een waar genot om ze hardop te horen vertolken door goede acteurs.

De val van de engelen – het onderwerp van Lucifer – was voor de tijdgenoten van de toneelschrijver een bekend verhaal. Daar zorgden het (protestants) godsdienstonderwijs voor en schilderijen in de kerken. [1] De vele lezers die het toneelstuk in 1654 lazen, hadden dus geen korte samenvatting nodig. Lazen, ja … de opvoering van dit toneelstuk werd – na twee druk bijgewoonde voorstellingen in één week tijd – immers verboden, en dat was ook toen geen betere reclame voor het boek dan nu: er verschenen liefst 6 herdrukken van Lucifer in datzelfde jaar!

Voor hedendaagse lezers is het misschien toch goed om dat verhaal even kort samen te vatten. God schiep aan het begin der tijden eerst de hemel en de engelen. Maar een aartsengel wou even groot zijn als God zelve. Hij en de andere opstandige engelen werden daarom door God verbannen naar … de hel. Min of meer gefrustreerd zou je oneerbiedig kunnen zeggen, begon God opnieuw en hij schiep de eerste mensen. Eerst Adam, daarna Eva. En dan wil het verhaal dat ook die twee ongehoorzaam werden door een door God verboden vrucht te eten, waardoor God de mensen voor eeuwig verjoeg uit het Aards Paradijs!

De val van de engelen is echter niet terug te vinden in de Bijbel, op een paar her en der verspreide allusies na, die Vondel citeert en bespreekt in zijn voorwoord, Berecht aen alle kunstgenooten, en Begunstigers der Toneelspelen. In het Het boek Genesis staat enkel het verhaal van het Aards Paradijs (‘de tuin van Eden’). Adam en Eva mochten van alle bomen eten behalve van de boom van de kennis van goed en kwaad. Het was een slang die eerst Eva verleidde om toch maar van die verboden vrucht te proeven. Zij zou zo wijs worden als God zelve. En Eva overtuigde Adam …

Het verhaal van de schepping en de val van de engelen is er dus op zeker ogenblik bijgekomen … misschien gebeurde dat wel om te verklaren waarom er zoveel kwaad en geweld in de wereld te vinden is, een wereld die toch door een goede God is geschapen. De mens moet op aarde blijkbaar voortdurend kiezen voor God of de duivel, het goede of het kwade! Enfin, tot daar de gewijde geschiedenis.

Vondel neemt dus de val van de engelen onder de loep in zijn toneelstuk. Van een verhaaltje dat nauwelijks meer dan 10 minuten krijgt in bijvoorbeeld de York Mystery Plays (een middeleeuws wagenspel) [2], maakt hij een voldragen toneelstuk dat makkelijk twee tot drie uur kan duren. Een treurspel in vijf bedrijven, helemaal geijkt op de opvattingen van Aristoteles en de klassieke Griekse en Romeinse tragedies – waarvan Vondel er sommige had vertaald. Maar nu een klassieke tragedie met een eigen, christelijke toets.

Om zijn verhaal te vertellen past Vondel de chronologie aan: hij stelt de val van de engelen uit tot ná de schepping van de mens. Zoals hij schreef in zijn Voorbericht deed hij dat in navolging van de heilige Cypriaan, bisschop van Carthago (200 – 258). Wou hij zich zo indekken tegenover de Amsterdamse predikanten? Deze ingreep is in elk geval van essentieel belang. Vondel maakt immers van de schepping van de eerste mensen de reden van het explosief conflict tussen engelen en God en tussen de engelen onderling.

In het eerste bedrijf van zijn tragedie laat Vondel op indringende wijze zien hoe nieuwsgierigheid, verwondering en bewondering voor Adam en Eva – Gods nieuwe schepsels – bij een aantal engelen omslaat in jaloezie, afgunst en nijd. Vondel laat ons dus kijken naar de wondere, vreemde wereld van engelen die ooit duivels werden om ons, zijn publiek, een verrassend intrigerende spiegel voor te houden. 

Hoog tijd om de tekst van het eerste bedrijf van Lucifer erbij te halen en te bekijken of Vondels magie ook vandaag nog werkt. Kijk je mee in de spiegel?

Van zodra het toneelgordijn naar omhoog getrokken wordt, bevinden we ons in de hemel. Een wereld hoog boven de aarde, bevolkt door onsterfelijke engelen die dicht bij God leven, de schepper van hemel en aarde.

Lucifer. Treurspel.
Het eerste bedrijf

Woorduitleg is waarschijnlijk amper nodig voor wie leest en tegelijk luistert naar de prachtige zegging van de acteurs van het Publiekstheater. Je hoort Jan Retèl als Belzebub, Mariëlle Fiolet als Belial en vooral Siem Vroom (1932 – 1985) die voor zijn rol als Apollion bekroond werd met de Arlecchino-prijs 1980. 

Vers  1 tot 9

Belzebub

Myn Belial ging heene op lucht en vleugels dryven,
Om uit te zien waer ons Apollion magh blyven.
Vorst Lucifer zondt hem, tot dezen toght bequaem,
Naer ‘t aertrijck, op dat hy eens nader kennis naem’
Van Adams heil en staet, waer in d’Almogentheden
Hem stelden, het wort tyt om weder van beneden
Te keeren hier te stede: ick gis hy is niet veer.
Een wacker dienaer vlieght op ‘t wencken van zyn’ Heer;
En stut zyn meesters troon getrou met hals en schouder.

Het is onmiddellijk duidelijk voor de toeschouwer/lezer dat Vondel van de engelen een soort koninklijke hofhouding heeft gemaakt die zijn tijdgenoten (en wij) maar al te goed kennen. Van Lucifer maakt hij een Vorst – in het volgende fragment wordt hij ‘s Hemels stedehouder genoemd – met een hiërarchisch gestructureerde entourage die gehoorzaamheid heeft gezworen: Een wacker dienaer vlieght op ‘t wencken van zyn’ Heer; / En stut zyn meesters troon getrou met hals en schouder.

Onder Vorst Lucifer dient Belzebub – die Raet (raadgever) wordt genoemd in het volgende fragment; onder Belzebub staat Belial (Mijn Belial). Belzebub en Belial hebben een bekwame dienaar: Apollion (onze Apollion) en er is een hele groep engelen onder hen. Op dezelfde hiërarchische rangorde als Lucifer zullen straks ook nog Gabriël – de boodschapper van God (d’Almogentheden) – en Rafael op het toneel verschijnen. Die laatste aartsengel zal te elfder ure proberen te bemiddelen in het escalerende conflict.

Enscenering: die hiërarchische verschillen kunnen we in een opvoering waarschijnlijk ook zien in de kostuums van de engelen, in de manier waarop ze zich bewegen, de toon waarop ze tegen elkaar spreken, wat ze doen als ze elkaar aanspreken … Er moet bijzonder veel ingevuld worden om van een tekst een toneelstuk te maken: werk voor de regisseur en de acteurs, decorbouwers enz. [3] Voor deze bespreking kan ik enkel hopen dat je je als lezer de hele situatie zo realistisch mogelijk probeert in te beelden zodat de gebeurtenissen en de gesprekken zich als het ware live voor je ogen afspelen.

Net voor het toneelstuk begint, blijkt uit de woorden van Belzebub, heeft God de mens geschapen. Lucifer die het nieuws vernam, heeft daarop besloten om Apollion naar de aarde te sturen om een kijkje te gaan nemen: op dat hy eens nader kennis naem’/ Van Adams heil en staet. Apollion is blijkbaar al een tijdje weg en zijn directe oversten worden (met het uur?) nog nieuwsgieriger. Waar blijft Apollion? Belzebub heeft zelfs Belial eropuit gestuurd om te zien waar Apollion blijft, en nu wacht hij dus op de terugkomst van beide engelen!

En dan arriveert Belial die opgewonden rapporteert aan zijn overste dat Apollion in zicht is, en inderdaad, luttele momenten later komt Apollion aangevlogen – engelen hebben immers vleugels, gezwinde wiecken genoemd in het volgende fragment.

Maar op die vleugels na, kijken wij in dit toneelstuk naar engelen die bijzonder goed op mensen gelijken: zij zijn nieuwsgierig, slim en ondernemend, zij geven dienaars bevelen, zij zijn gesteld op discipline en zij zijn ongeduldig …

Vers  10 tot 19

Belial

Heer Belzebub, ghy Raet van ‘s hemels Stedehouder,
Hy steigert steil, van kreits in kreits, op ons gezicht.
Hy streeft den wint voorby, en laet een spoor van licht
En glanssen achter zich, waer zyn gezwinde wiecken
De wolcken breecken. hy begint ons lucht te riecken,
In eenen andren dagh en schooner zonneschyn,
Daer ‘t licht zich spiegelt in het blaeuwe kristalyn.
De hemelklooten zien met hun gezicht, van onder,
Terwyl hy ryst, hem na, een ieder in ‘t byzonder,
Verwondert om dien vaert en goddelycken zwier,
Die hun geen Engel schynt, maer eer een vliegend vier.
Geen star verschiet zoo snel. hier komt hy aengesteegen,
Met eenen gouden tack, en heeft de steile wegen
Voorspoedigh afgeleit.

Uit Belials woorden kunnen we afleiden dat de engelen zichzelf zien als superieure wezens. Zij kunnen sneller vliegen dan de wind, zij laten een spoor van licht en glans achter. Waar zij wonen is het mooier dan mooi. Belial fantaseert zelfs enkele bewonderaars van Apollion: de planeten (De hemelkloten) krijgen een gezicht en bekijken hem en zijn bijzonder verwonderd.

Enscenering: zoals je merkt geeft Vondel via de tekst heel wat hints over hoe wij ons de hemel moeten inbeelden – het decor en de belichting.

De manier waarop Belial naar zijn dienaar Apollion, zijn mede-engelen en zijn woonplaats kijkt, lijkt aardig op het zelfbeeld van de ‘moderne’ mens. Voortdurend vergelijkt Belial de hemel en de engelen met iets anders dat minder mooi / vlug … is. Bij engelen is dat zowel de aarde als de sterrenhemel: eenen andren dagh, schooner zonneschyn, Geen star verschiet zoo snel. Het beeld dat engelen van zichzelf creëren, spoort helemaal met wat de Engelse filosoof Hobbes – een tijdgenoot van Vondel – over (de ware aard van) mensen schrijft:

“In De Cive schrijft Hobbes dat al het genot van de geest bestaat om in de vergelijking met iemand anders een reden te vinden om te triomferen of op te scheppen (DC 1, 5). De mens zoekt dus superioriteit boven anderen, omdat hij daarvan geniet. Die neiging heeft betrekking op alle mogelijke vormen van genot: de mens acht nauwelijks iets ‘goed’ dat wat genot betreft niet op enigerlei wijze uitsteekt boven wat anderen bezitten (DC 5, 5). Als iemand hetzelfde geniet als de anderen, geldt dat dus in feite niet als genot; alleen het surplus telt. In Leviathan formuleert Hobbes het als volgt: ‘de mens, wiens vreugde bestaat in de vergelijking van hemzelf met andere mensen, kan alleen maar genoegen scheppen in datgene waarmee hij boven hen uitsteekt (can relish nothing but what is eminent) (Levll, 17 p. 88).’”
Een albeheersend streven. Zeven filosofen over het menselijk geluksverlangen, Dijkhuis, J..J. G.

Maar nog voor Apollion binnenkomt of nog voor hij iets kan zeggen, ziet Belial dat hij iets heeft meegebracht. Iets dat zij nog nooit gezien hebben. Iets fantastisch, iets dat blinkt als goud … Apollion blijkt een tak meegebracht te hebben, een souvenir van de aarde zeg maar. En die schenkt hij nu aan zijn overste.

Van vreemde, exotische landen en continenten terug thuiskomen, is niet enkel voor ons moderne mensen erg herkenbaar. Vondel leefde in de Gouden Eeuw, de tijd van de Nederlandse koloniën en handelsposten en de bloeiende handel dankzij de Nederlandse vloot die de wereldzeeën trotseerde …

Intonatie: Belial was misschien niet enkel opgewonden, maar ook nog wat aan het nahijgen, gehaast als hij was om zijn overste in te lichten. Vondel laat hem in elk geval aanvankelijk spreken met vrij korte frases – zie de vele komma’s in het begin van zijn repliek. Dat zal nog meer het geval zijn voor Apollion die van veel verder is komen aanvliegen..

Vers  20 tot 38

Belzebub

Wat brengt Apollion?

Apollion

Heer Belzebub, ick heb, zoo vlytigh als ick kon,
Het laegh gewest bespiet, en offere u de vruchten,
Zoo diep beneden ons, in andre zon en luchten,
Gesprooten: oordeel, uit de vruchten, van het lant,
En van den hof, door Godt gezegent, en geplant,
Tot wellust van den mensch.

Belzebub

                                               ick zie de goude blaeden,
Met perlen van de lucht, den zilvren dau, gelaeden.
Hoe lieflijck rieckt dit loof, dat zijne verf behoudt!
Hoe gloeit dit vrolijck ooft van karmozijn, en gout!
‘t Waer jammer zoo men dit ontwijde met de handen.
‘t Gezicht bekoort den mont. wie zou niet watertanden
Naer aertsche leckerny? hy walght van onzen dagh,
En hemelsch mann’, die ‘t ooft der aerde plucken magh.
Men zou ons Paradijs om Adams hof verwenschen.
‘t Geluck der Engelen moet wijcken voor de menschen.

Nieuwsgierig, verwonderd en geamuseerd bekijken Belzebub en Belial het kleinood waarvan zij geen flauw benul kunnen hebben wat het is. Apollion zegt dat het een tak is met vruchten van een boom die God geplant heeft voor het  genot van de mens (Tot wellust). Apollion laat het aan zijn overste over om het geschenk te waarderen (oordeel, uit de vruchten, van het lant). Onderdanig? Vleierig? Of zeker dat hij succes zal oogsten?

Het feit dat Apollion de tak zo begerenswaardig vindt dat hij hem meenam naar de hemel, is blijkbaar voldoende opdat Belzebub de loftrompet zou steken over deze tak. Grappig natuurlijk dat dit voor het publiek / de lezers een doodgewone tak is met enkele appelen of ander fruit eraan. Belzebub komt echt in extase van de kleur – ‘goud’ en karmozijn (= hoogrood) en ‘prachtige dauwdruppels’ (Met perlen van de lucht, den zilvren dau, gelaeden); de reuk (Hoe lieflijk rieckt dit loof) – de tak ‘gloeit’, het is ‘een lekkernij’! Eigenlijk mag je er zelfs niet aankomen (’t Waer jammer zoo men dit ontwijde met de handen). Belzebub vergelijkt de vruchten met het voedsel van de engelen, het hemels mann – een vondst van bijbelkenner Vondel om het voedsel van de engelen manna te noemen, het van God gezonden voedsel dat Mozes vond in de woestijn. Hoe dit hemels voedsel eruitziet, weten wij niet. Maar volgens Belzebub trekt het op niets (hij walght) in vergelijking met wat hij hier en nu ziet! Hij besluit: Men zou ons Paradijs om Adams hof verwenschen. / ‘t Geluck der Engelen moet wijcken voor de menschen.

Vers  39 tot 42

Apollion

Niet waer, heer Belzebub? al schijnt de hemel hoogh,
Wy leggen veel te laegh. het geen ick met mijn oogh
Gezien heb, mist me niet. ‘t vermaeck van ‘s weerelts hoven,
Een eenigh Eden gaet ons Paradijs te boven.

Apollion is het volledig eens, alhoewel hij – onderdanig? aarzelend? voorzichtig? beleefd? – de vraagvorm gebruikt. De tegenstelling tussen hemel en aarde lijkt immens. Dat de engelen hoogh boven de aarde wonen – oké, dat is letterlijk inderdaad zo, maar in kwalitatief opzicht is het net omgekeerd! Interessant is ook dat hij eraan toevoegt dat hij zich niet kan vergissen want dat hij het heeft gezien. Niet om te beklemtonen dat het een subjectieve waarheid is, maar een objectieve: ‘met mijn eigen ogen’.

De Frans-Amerikaanse menswetenschapper René Girard toonde in de tweede helft van de 20ste eeuw aan dat mensen (onbewust) begeren wat anderen begeren. Een mens (subject) begeert een voorwerp, een persoon … (object) eigenlijk nooit rechtstreeks (alhoewel hij meent van wel). Er is steeds een andere mens die ons toont wat er begerenswaardig is (model). Nabootsen is geen probleem als we bv. een taal leren of als we – veel later – een lerarenopleiding volgen omdat we een leerkracht bewonderen, of als er voldoende mooie smartphones, auto’s en huizen te koop zijn … Maar model en subject kunnen ook makkelijk rivalen worden – bijvoorbeeld wanneer twee vrienden verliefd worden op dezelfde vrouw.

Vondel toont in Lucifer twee Girardiaanse mimetische driehoeken (Ie désir triangulair) avant la lettre: subject (S), model (M) en object(O). Apollion (S) begeert de tak (O) omdat hij heeft gezien dat de mens (M) die tak (O) begeert, Belzebub (S) begeert die tak (O) omdat hij ziet dat Apollion (M) die tak (O) begeert.

Dat Vondel hier intuïtief op een bijzonder expliciete wijze op toneel toont wat bij René Girard zoveel eeuwen later de hoeksteen wordt van zijn visie op menselijke relaties en het ontstaan van samenlevingen en religies, is niet zo verbazingwekkend. René Girard kwam immers als literatuurdocent de mimetische begeerte op het spoor in een aantal literaire klassiekers als Don Quichot en À la recherche du temps perdu. Daarna vond hij dat ook de Griekse klassieke tragedies zoals Koning Oedipus (een toneelstuk dat Vondel in het Nederlands vertaalde in 1660!) en heel wat Bijbelverhalen mimetische conflicten thematiseerden. [4]

Terug naar de mimetische begeerte van de engelen in Lucifer – een toneelstuk geënt op de klassieke tragedies én de Bijbel. Dat de begeerte van Apollion en Belzebub geïmiteerde begeerte is, wordt nog duidelijker als we beseffen dat voor de engelen de tak en die vruchten geen enkel nut hebben. Geesten kunnen er (per definitie) niet van eten, ze kunnen er wel … naar kijken. Apollion zegt daarom dan ook letterlijk dat hij jaloers is op het genot, de begeerte van de mens: ‘t vermaeck van ‘s weerelts hoven, / Een eenigh Eden gaet ons Paradijs te boven. Hij bewijst zo wat Belzebub net zei: ’t Geluck der Engelen moet wijcken voor de menschen.

Samenvatting van verzen 43 tot 127

Nu onderwerpt Belzebub Apollion aan een kruisverhoor. Wat heeft hij gezien? Apollion die voelt dat hij de volle belangstelling geniet van zijn overste, begint aan een bijzonder smakelijk verhaal. Hij is er geweest, zij niet! Hij beschrijft hoe mooi de vlucht naar de aarde was, hoe hij neerstreek en de weelde zag van wat de woonplaats was van dat nieuwe schepsel, de mens. In geuren en kleuren beschrijft hij het Aards Paradijs: alles wat er op aarde leeft, is er voor die mens: planten, vogels en dieren … De mens mocht ze zelf hun namen geven, de dieren staan onder het gezag van de mensen, ook beren en leeuwen en draken zijn de vriend van de mensen enz. Hij probeert het allemaal te beschrijven zoals hij het zag, maar verzekert zijn toehoorders dat alles nog zoveel mooier is in werkelijkheid. Het is een heerlijke ode aan de aarde, de planeet die wij toeschouwers zo goed kennen …

Enscenering: dit zijn vrij lange monologen onderbroken door de vragen van Belzebub. Je kent het wel – eindeloze foto’s van iemand die terug is van een vakantie, en bij elke foto een verhaal … Hoe kan dat op het toneel gebracht worden zodat het niet gaat vervelen?
Een moeilijke opdracht voor de regisseur! Maar één ding is zeker: wat Belzebub, Belial en eventueel andere engelen horen, snijdt diep in hun ziel.

Verbluft door wat hij hoort, is Belzebub toch het meest nieuwsgierig naar de mens. Apollion beschrijft de mens als de heerser over de aarde, de planten en de dieren. De mens – zegt hij – is bovendien ‘een dubbele Engel’: hij is zowel lichaam (aarde) als ziel (geest). Maar niet alleen dat, hij blijkt ook nog eens een maatje te hebben, een gezellin, een levenspartner. Apollion heeft dit vrij lang geheim weten te houden voor zijn toehoorders. En ook nu is Belzebub bijzonder nieuwsgierig …

Vers  128 tot 142

Belzebub

Wat dunckt u van zyn ribbe, en lieve gemalin?

Apollion

Ick deckte mijn gezicht en oogen met mijn vleugelen,
Om mijn gedachten en genegentheên te teugelen,
Zoo dra zy my gemoete als Adam met der hant
Haer leide door het groen, by wijlen hielt hy stant,
Beschoude ze overzy, en onder dat beloncken
Begon een heiligh vier zijn zuivre borst t’ontvoncken:
Dan kuste hy zijn bruit, en zy den bruidegom:
Dan ging de bruiloft in, met eenen wellekom
En brant van liefde, niet te melden, maer te gissen;
Een hooger zaligheit, die d’Engelen noch missen.
Hoe arm is eenigheit! wy kennen geen gespan
Van tweederhande kunne, een jongkvrouw, en een’ man.
Helaes! wy zijn misdeelt: wy weeten van geen trouwen,
Van gade of gading, in een’ hemel, zonder vrouwen.

Het is overduidelijk dat Apollion op aarde voortdurend Adam in het oog heeft gehouden en dat hij zag hoe Adam Eva bekeek: by wijlen hielt hy stant, / Beschoude ze overzy, en onder dat beloncken / Begon een heiligh vier zijn zuivre borst t’ontvoncken. Wat hij toen zag, heeft hem diep geraakt. Hun innige liefdesspel is iets dat engelen missen. Maar blijkbaar wel – plaatsvervangend – kunnen ervaren: Ick deckte mijn gezicht en oogen met mijn vleugelen, / Om mijn gedachten en genegentheên te teugelen – porno voor engelen?

Vers  143 tot 148

Belzebub

Zoo wort ‘er met der tijdt een weerelt aengeteelt?

Apollion

Door een genot van ‘t schoon, in ‘s menschen brein gebeelt,
En ingedruckt met kracht van d’opgespanne zinnen.
Dat houdt dit paer verknocht. hun leven is beminnen,
En wederminnen met een’ onderlingen lust,
Onendelijck gelescht, en nimmer uitgebluscht.

Belzebub heeft niet veel meer woorden nodig, hij weet wat die lichamelijke activiteiten betekenen: de mensen kunnen zich op die manier voortplanten en kunnen daardoor de engelen overklassen in aantal! Maar Apollion is blijkbaar – voorlopig, toch – meer geïnteresseerd in de seksualiteit dan in hun nageslacht – ook voor het kijkend of lezend publiek is dit een heerlijke, zinnelijke ode op de aardse erotiek!

Als Belzebub later tegenwerpt dat de mensen sterfelijk zijn, maakt Apollion hem duidelijk dat dit absoluut niet het geval is, want zij mogen eten van de Boom des Levens. En dan pas wordt helemaal duidelijk waarom Apollion een tak van deze boom heeft meegebracht!

Die relativerende maar onterechte opmerking – de mensen zijn sterfelijk, wij zijn onsterfelijk – maakt Belzebub vooralsnog niet. Hoe komt dat?

Vers  149 tot 174

Belzebub

Nu pasme deze bruit naer ‘t leven af te maelen.

Apollion

Dit eischt Natuurs penseel, geen verf, maer zonnestraelen.
De man en vrou zijn bey volschapen, evenschoon,
Van top tot teen. met recht spant Adam wel de kroon,
Door kloeckheit van gedaente, en majesteit van ‘t wezen,
Als een ter heerschappy des aerdtrijcx uitgelezen:
Maer al wat Eva heeft vernoeght haer bruigoms eisch;
Der leden tederheit, een zachter vel en vleisch,
Een vriendelijcker verf, aenminnigheit der oogen,
Een minnelijcke mont, een uitspraeck, wiens vermoogen
Bestaet in eedler klanck; twee bronnen van yvoor,
En wat men best verzwyge, eer dit een Geest bekoor’.
Bejegent Engelen, hoe schoonze uw oogh behaeghden;
Het zijn wanschapenheên by ‘t morgenlicht der maeghden.

Belzebub

Het schijnt ghy blaeckt van minne om ‘t vrouwelijcke dier.

Apollion

Ick heb mijn slaghveêr in dat aengenaeme vier
Gezengt. het vielme zwaer van onder op te stijgen,
Te roeien, om den top van Engleburgh te krijgen.
Ick scheide, doch met pijn, en zagh wel driewerf om.
Nu blinckt geen Serafijn, in ‘t hemelsch heilighdom,
Als deze, in ‘t hangend hair, een goude nis van straelen,
Die schoon gewatert van den hoofde nederdaelen,
En vloejen om den rugh. zoo komtze, als uit een licht,
Te voorschijn, en verheught den dagh met haer gezicht.
Laet perle en perlemoer u zuiverheit beloven;
Haer blanckheit gaet de perle en perlemoer te boven.

Belzebub is blijkbaar door Apollions verhaal danig onder de indruk gekomen van Eva. En dat is voor Apollion het sein om een lofzang af te steken over het teder lichaam van Eva, haar aanlokkelijke ogen, de mond die uitnodigt om gekust te worden, haar mooie, witte tanden … en nog meer dat hij liever nu niet vernoemt om de engelen niet in bekoring te brengen. Dat hij blijkbaar niet vindt dat het geslacht van de naakte Adam zijn mede-engelen zou kunnen bekoren, is niet zo verwonderlijk: hij keek op aarde immers voortdurend door de ogen van Adam naar Eva, en nooit omgekeerd. Hij begeert wat Adam begeert.

Het is Belzebub niet ontgaan dat Apollion Eva begeert: ghy blaeckt van minne om ‘t vrouwelijcke dier. En Apollion kan niet anders dan dat vermoeden bevestigen. Hij was liever op aarde bij Eva gebleven: het vielme zwaer van onder op te stijgen, (…) Ick scheide, doch met pijn, en zagh wel driewerf om. Vondel tekent dus opnieuw schoolvoorbeelden van wat René Girard drie eeuwen later mimetische driehoeken zal noemen: Apollion (S) begeert Eva (O) omdat Adam (M) Eva (O) begeert. Belzebub (S) begeert Eva (O) omdat Apollion (M) Eva (O) begeert …

Maar nu probeert Belzebub toch terug tot zijn zinnen te komen:

Vers  175 tot 195

Belzebub

Wat baet al’s menschen roem, indien zijn schoonheit smelt,
En endelijck verwelckt, gelijck een bloem op ‘t velt?

Apollion

Zoo lang die hof beneên niet op houde ooft te geven,
Zal dit gezalight paer by zulck een’ appel leven,
Die daer in ‘t midden groeit, bevochtight van den stroom,
Waer by de wortel leeft. dees wonderbaere boom
Wort ‘s levens boom genoemt. zijn aert is onbederflijck.
Hier door geniet de mensch het eeuwigh en onsterflijck,
En wort den Engelen, zijn’ broederen, gelijck,
Ja overtreft ze in ‘t eindt; en zal zijn maght en Rijck
Verbreiden overal. wie kan zijn vleugels korten?
Geen Engel heeft de maght zijn wezen uit te storten
In duizent duizenden, in een oneindigh tal.
Nu overreken eens wat hier uit worden zal.

Belzebub

De mensch is maghtigh dus ons over ‘t hooft te wassen.

Apollion

Zijn wasdom zal ons haest verschricken, en verrassen.
Al duickt zijn heerschappy nu laeger dan de maen;
Al is die maght bepaelt; hy zal al hooger gaen,
Om zijnen stoel in top der hemelen te zetten.
Zoo Godt dit niet belet, hoe konnen wy ‘t beletten?
Want God bezint den mensch, en schiep het al om hem.

Dat is natuurlijk even hard slikken voor de engelen. Wat heeft God nu gedaan – ja zeg maar: uitgespookt, uitgevreten?

De mensen kennen het genoegen van de seksualiteit en zien hun nageslacht zo binnenkort groeien (wassen, wasdom). Omdat de mensen ook nog eens onsterfelijk zijn dankzij de boom des  levens – die souvenir die Apollion meebracht  – zullen de mensen straks met velen zijn, met veel meer dan de engelen. Belzebub en Apollion zien de mensen als een regelrechte bedreiging voor hun macht en aanzien. Let ook op de beeldspraak die later een andere betekenis zal krijgen: de mens zal zijn stoel (zijn troon) in de hemel plaatsen. Een bijna letterlijke aanval op hun woonplaats, dus!

De oproep tot rebellie is een feit: ‘Zo God dit niet belet, hoe kunnen wij ‘t beletten? /
Want God bemint de mens, en schiep alles alleen maar voor hem.’

Veel tijd om hierover na te denken en te overleggen is er niet …

Belzebub

Wat hoor ick? een bazuin? gewis hier wil een stem
Op volgen …

De nieuwsgierigheid, jaloersheid, afgunst, ongerustheid en opstandigheid van de engelen uitgebeeld zien op het toneel? Het kan, als je bereid bent niet te hard te vallen over de video- en geluidskwaliteit – de opname dateert van 1980! Hans Croiset, de regisseur van het stuk, koos toen voor een verrassend eigenzinnige, tijdloze enscenering via kostuums en scènebeeld. Adriaan Ditvoorst,  de tv-regisseur, laat de camera’s voortdurend inzoomen op de gezichten – let daarbij vooral op wie of wat de engelen bekijken. 

 

Samenvatting van verzen 197 – 347

Nu krijgen de engelen de officiële versie te horen van Gabriël, Gods boodschapper. Hij komt het besluit van God toelichten: de taak van de engelen wordt veranderd. Zij moeten God voortaan eren door het menselijk geslacht te dienen. Zij worden beschermengelen (zeg maar de engelbewaarders) van de mens. Zij krijgen ook nog te horen dat God aan het eind der tijden mens zal worden en op een troon gezeten over engelen en mensen zal oordelen.

Het is zeer de vraag of deze boodschap engelen zoals Apollion, Belzebub en Belial geruststelt. Hebben zij dat goed gehoord ? Moeten zij voortaan de mensen dienen? Engelbewaarder spelen? En als klap op de vuurpijl wil God dan ook nog eens mens worden (en geen Engel) om aan het eind der tijden over allen te oordelen?

Hun reactie kom je als lezer/toeschouwer niet te weten, maar kunnen we ondertussen zo raden. Het koor van engelen dat het bedrijf afsluit, is – vreemd genoeg – bijzonder opgetogen: die engelen omarmen hun nieuwe opdracht en prijzen God, hun heer en schepper.

In het hele eerste bedrijf ontbreekt Lucifer, de hoofdfiguur van het toneelstuk. Hij komt nu pas, aan het begin van het tweede bedrijf op het toneel. Hoe zal Lucifer reageren op deze situatie? Hoe zouden wij in zijn plaats reageren? Is hem en de andere engelen inderdaad onrecht aangedaan? Of zien wij als toeschouwers die geen deel uitmaken van het engelen-universum dat de opstandelingen een fundamentele fout maken? Kunnen de mistevreden engelen nog op andere gedachten gebracht worden? Hoe?

Een spiegel

De kans dat je als toeschouwer op dit moment in het toneelstuk de kant kiest van de opstandige engelen, is vandaag waarschijnlijk groter dan toen Vondel het stuk schreef. (Of was dat de reden waarom predikanten het toneelstuk in 1654 een opvoeringsverbod oplegden?) Dat engelen jaloers worden op de mensen, vinden we aanvankelijk misschien kinderachtig en grappig: een tak! Maar naarmate we meer te weten komen, beginnen we toch meer en meer te vergeten dat jaloersheid een kwalijke emotie is. Als Gabriël dan de nieuwe situatie komt toelichten, lijkt wat God net beslist heeft, heel erg op een vader die zijn oudste zoon op een zijspoor plaatst ten voordele van de jongste!

Maar in het universum dat Vondel schetst, maken ontevreden engelen inderdaad een kapitale fout. In de wereld waarin zij leven draait alles om God. Zij vergeten dat zij Gods schepsels zijn. Het leven van engelen bestaat erin hun Schepper te loven en te eren. Dat God nu ook mensen geschapen heeft? Dat God dan ook nog eens aan het eind der tijden mens zal worden en geen engel? Waarom is dat de brug te ver? Die ene God-mens zal op dat allerlaatste moment toch oordelen over zowel engelen als mensen? God schiep toch ook onder de engelen een hiërarchie? Lucifer staat hoger dan Belzebub, Belzebub hoger dan Belial enz. Geen Engel die daar ontevreden over is. Dat engelen de mensen moeten dienen, is dat ‘contractbreuk’, het erfrecht schenden // Van ‘t alleroutste kint? De taak van engelen was vanaf het begin God dienen, God lof toezingen, als God dienen nu betekent de mensen dienen, wat maakt het uit? Maar vooral: twijfelen aan iets wat je Schepper doet, is twijfelen aan zijn absolute goedheid. Waarom zou God die liefde is, een schepsel willen vernederen?

In de wereld van Lucifer en de engelen, is God dus van een totaal andere orde dan bv. je vader, je baas, je regering enz. want deze hebben niet per definitie hun kinderen, hun personeel, hun landgenoten onvoorwaardelijk lief – ook al proberen ze jou dat wijs te maken! Soms is het echt nodig om je van een autoritaire ouder, een onderdrukkende uitbuiter of een meedogenloze dictatuur te ontdoen. Dat onderwezen ons allerlei psychologen, sociologen en filosofen in de eeuwen die volgden op de publicatie van dit toneelstuk.

Sedert Vondel zijn Lucifer schreef, is ook die goede, liefdevolle God dood verklaard (F. Nietzsche) en godsdienst werd ontmaskerd als opium van/voor het volk (K. Marx) … Maar dan nog blijft die fictieve (of godsdienstige) wereld van Vondel moderne mensen een confronterende spiegel voorhouden.

Vondel laat zijn toeschouwers zien hoe de opstandige engelen gevangen zitten in hun superioriteitsdenken. Zij zijn jaloers op wat de mensen hebben of zullen hebben. Ze vergeten daarbij dat mensen – zelfs Adam en Eva! – ook jaloers zouden kunnen zijn op wat engelen hebben of kunnen. Engelen kunnen immers vliegen en hoeven zich niets aan te trekken van een lichaam en de zwaartekracht … Waarom hebben zij dat genot en wij mensen niet? Waarom kunnen wij niet gewoon ons plan trekken en moeten wij altijd opnieuw geholpen worden door een of andere engelbewaarder, die wij zelfs niet kunnen zien! Helaes! wy zijn misdeelt. Wat is het dan ook nog eens verdomd stom dat wij niet van die boom van de kennis van goed en kwaad mogen eten …

De wortels van het kwaad blijken – volgens Vondel – ingebakken te zitten in de manier waarop wij naar onszelf kijken. Wij zijn immers – net zoals die engelen – behept met superioriteitsdenken, het ons beter voelen dan de anderen. Wij blijken onszelf voortdurend te willen vergelijken met anderen en slechts genoegen te scheppen in wat wij beter kunnen, wat we meer hebben dan een ander …

Voortdurend kijken wij naar de anderen en imiteren onbewust hun begeertes. Wat zij willen, willen wij ook. Nu, direct. Als we wat we begeren niet kunnen krijgen  – omdat de objecten schaars zijn, omdat er geen interessante grondstoffen in ons land zijn of omdat er maar één geliefde man of vrouw is – dan zijn we bereid om ervoor te vechten, ja, ervoor een oorlog te ontketenen. Dat is zo in onze interpersoonlijke relaties én in de relaties tussen grotere entiteiten: sociale klassen, landen, rassen … Steeds opnieuw starten we vanuit de premisse dat wij de beteren, de superieuren zijn. Steeds opnieuw kijken we naar de anderen en delen we de wereld op in twee partijen, ik en de andere: wij-mannen en zij-vrouwen, wij-Fransen en zij-Duitsers, wij-witte mensen en zij-kleurlingen … En steeds opnieuw denken we dat mannen beter zijn dan vrouwen, Fransen beter dan Duitsers, witte mensen beter dan gekleurde. Ik en mijn groep zijn superieur, ik en mijn groep mogen alles. Daardoor zijn wij mensen verwikkeld in een eeuwige strijd, want de ander en zijn groep denken – vroeg of laat – natuurlijk net hetzelfde en voor je het weet zijn de rollen omgekeerd. Dit lijkt de onwrikbare wet van de natuur en de cultuur.

Een eigentijdse catharsis

Het kwaad lijkt ook in Lucifer niet te stoppen. Het toneelstuk draait in het vijfde bedrijf uit op een dubbele catastrofe. De opstandige engelen die Lucifer aan hun kant kregen en het derde deel van het heir, worden finaal in de pan gehakt door de andere engelen onder leiding van Gods veldheer, de aartsengel Michaël. De vreugde over die overwinning en de herstelde orde is echter van zeer korte duur. Lucifer blijkt alsnog wraak te hebben kunnen nemen op de mens. Zijn dienaar Belial kon als slang vermomd Adam en Eva overtuigen om van de vruchten van de door God verboden boom van de kennis van goed en kwaad te eten. Adam en Eva worden door een dienaar van Michaël uit het Aards paradijs verdreven. Lucifer en de zijnen worden voor eeuwig verbannen naar de hel, den zwavelpoel in ‘t middelpunt der aerde. De goede Engelen worden getroost met Gabriëls belofte dat God ooit zijn zoon zal sturen om de mensen te verlossen. [5]

Er is heel wat te doen geweest om het einde van dit toneelstuk. Waarom stopt Vondel zijn tragedie niet bij de val van de engelen? Waarom nog de val van de mensen erbij voegen? Hij zou die val van de mensen trouwens tien jaar later (hij is dan 77!) in een avondvullend, nieuw toneelstuk gieten: Adam in ballingschap. [6] Maar dankzij die toevoegingen krijgt het toneelstuk in ieder geval een bijzonder mooie cirkelstructuur. Lucifer eindigt waar het begon: met de mens en de aankondiging door Gabriël dat God mens zou worden. Minstens even belangrijk is dat Vondel het publiek zo toont dat het kwade niet met geweld kan worden overwonnen. Michael wint dan wel de veldslag tegen Lucifer en wordt door de engelen als een held aanbeden, maar dat is niet voldoende om het kwaad in de wereld te stoppen. Lucifer slaagt er immers in om zich te wreken op de mens – in zijn ogen de oorzaak van zijn ondergang. Neen, enkel Jezus Christus – die unieke God-mens waarover verhaald wordt in de Bijbel – zal de ware overwinnaar van het kwade worden, benadrukt de gelovige auteur in de slotverzen. Naar de komst van die God-mens kijken de engelen nu – aan het begin van de menselijke geschiedenis – verlangend uit.

Zou het inderdaad kunnen dat de enige weg uit de vicieuze cirkel van het geweld tussen mensen ons wordt aangereikt vanuit de godsdienst? De gulden regel die in velerlei godsdiensten naar voor wordt geschoven als ethisch kompas, heet in het Nieuwe Testament – de godsdienst van Joost van den Vondel – ‘Bemin je naaste als jezelf.’ Een gebod dat Jezus Christus zo belangrijk vond dat hij het gelijk stelde aan het eerste gebod dat elke godsdienst heeft: God eren en liefhebben.

“Om hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: ‘Meester, wat is het grootste gebod in de wet?’ Hij antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.'”
Matteüs 22, 36 – 40

Ook in de leefregel die Christus hier het fundament van zijn godsdienst noemt, wordt de wereld opgedeeld in twee partijen: ik en de ander. Maar die ander is geen model dat een rivaal wordt. Integendeel. Jezus Christus gaf het Joodse gebod je naaste lief te hebben als jezelf een nieuwe, bijzonder radicale betekenis. Die naaste is niet (enkel) de mens naast je die je zo goed kent: je familie, vrienden en buren, zeg maar de mensen die je tot jouw groep rekent. Neen, je naaste is de zieke, de gevangene, de overspelige vrouw, de uitgestotene, de buitenlander … de vijand.

“Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: ‘Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten.’ En ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen, alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.”
Matteus 5, 43 -45

Is die unieke leer van Jezus Christus de enige uitweg uit de vicieuze cirkel van het geweld? Gooi het vijanddenken en het superioriteitsdenken overboord! Kom tot inkeer, het is nog niet te laat! Voor Vondel én René Girard blijkbaar wel! [7]

Zelfs wanneer Lucifer het oorlogsharnas al heeft aangetrokken en de aanval wil inzetten op de engelen die in God blijven geloven, krijgt hij nog een kans om op zijn besluit terug te keren. In het gesprek met vriend en aartsengel Rafaël beseft Lucifer ten volle dat hij een kapitale fout heeft gemaakt. Maar hij kan niet geloven dat God hem zelfs nu nog vergeving wil schenken. Hij stort zich dan ook vastberaden, overmoedig en buitenzinnig in de strijd. Tegen beter weten in, blijft hij vasthouden aan het superioriteitsdenken en vijanddenken.

Lucifer

Hoe zijnwe nu zoo wijt verzeilt uit onzen plicht!
Ick zwoer mijn’ Schepper af. hoe kan ick voor dat licht
Mijn lasterstucken, mijn verwatenheit vermommen?
Hier baet geen deizen, neen, wy zijn te hoogh geklommen.

Joost Dancet
dank aan

  • Marianne, zonder wie deze tekst niet zou zijn geschreven
  • Danny Van De Velde, voor tips en kritische commentaar.
  • ex-collega Johan Coens, die nog een digitale opname had liggen van de tv-opname door het Publiekstheater in 1980.

Voetnoten
[1]
– Schilderij gebaseerd op een verloren gegane ‘Val der engelen‘ van P. P. Rubens uit 1621.
– Schilderij ‘Aartsengel Michaël‘ van Guido Reni (1575 – 1642)
– ‘De val der opstandige engelen van Pieter Bruegel de Oude, uit 1562.
– Schilderij ‘Val der opstandige engelen‘ van Frans Floris uit 1554.

[2]
Op YouTube kan je een schitterende opvoering van de York Mystery Plays uit 1985 bekijken, mét Nederlandse ondertiteling: video 1 (intro – de schepping en de val van de Engelen – de schepping van de aarde en de mens) – video 2 (de val van de mensen). 

[3]
Enscenering: van tekst naar opvoering –  een handig overzicht in 13 categorieën (Kowzan)

[4]
René Girard over mimetische nabootsing én het Bijbelverhaal ‘Adam en Eva’:twee videofragmenten uit een interview van René Girard van Patrick Perquy voor de KTRO: bekijk hier de volledige video (copyright).

[5]
De samenvatting van het volledige toneelstuk: Wikipedia

[6]
Een korte samenvatting van de argumenten van voor- en tegenstanders over het laatste bedrijf kan hier worden nagelezen.

[7]
Zowel toneelschrijver Vondel als menswetenschapper Girard bekeerden zich tot het katholicisme. “Historicus Johan Huizinga kende een grote betekenis toe aan Vondels overgang tot de katholieke Kerk en noemt de Lucifer daarvan ‘de rijpste vrucht’.” Wikipedia
Nederlands filosoof Hans Achterhuis over René Girard: “Zijn werk, dat aan het eind van de vorige eeuw veel aandacht kreeg, lijkt tegenwoordig helaas door een grote groep wetenschappers in de ban te zijn gedaan. De belangrijkste reden hiervoor ligt waarschijnlijk in het gegeven dat Girard zich op grond van de uitkomsten van zijn onderzoek tot het katholieke christendom heeft bekeerd en dat hij zijn geloof als onderdeel van zijn wetenschappelijk werk presenteert.” De Gids, nummer 1, 2014

Meer lezen …

  • Willem Jan Otten, ‘Berlijnse geloofsbrieven’ in zijn essaybundel Onze Lieve Vrouwe van de Schemering (2009) – een neerslag van de vijf colleges die de schrijver gaf aan de Vrije Universiteit van Berlijn.
  • Willem Jan Otten, ‘Beginzucht: Girard, Lucifer, Petrus’ – pdf van de lezing die hij gaf voor de Girardkring op 4 november 2016.
  • Gerda van de Haar, ‘Adam is gevallen. Vondels Lucifer en de inzichten van Girard‘ – Nota doctoraalcollege Moderne Nederlandse letterkunde, 2001 – pdf.
  • Leon Biessen, ‘Vondels Lucifer en René Girard‘ in Streven, februari 1990, pp. 423-432.

Kijken

De volledige tv-opvoering door het Publiekstheater in 1980 (105 minuten). Regie: Hans Croiset.

Voor leerkrachten

Deze analyse verscheen ook op Neerlandistiek


Essays over identiteit, nabootsing en geweld
Inhoudsopgave ➠