Rob Compaijens bespreking van Othello van William Shakespeare in Afgunst: een studie van een pijnlijke emotie (2024) focust enkel op de rol van Jago. Compaijen toont overtuigend aan dat Jago verteerd wordt door afgunst – Jago vindt het (vooral) een schande dat zijn bevelhebber, de Moor Othello, niet hem, maar Cassio bevorderde tot zijn luitenant. Hij wil daarom wraak plegen op Cassio én op Othello. Nadat een eerste plannetje mislukte, wil hij Othello doen geloven dat zijn kersverse bruid, de mooie, jonge Desdemona, hem ontrouw is.1
De hoofdpersoon van deze tragedie is evenwel niet Jago, maar Othello. Othello heeft – natuurlijk – niet het minste vermoeden van de snode plannen van Jago. Het publiek – zoals ook Compaijen schrijft – kent Jago’s frustraties en intentie wel, én eigenlijk zelfs nog voor Othello op het toneel verschijnt. De hamvraag van het toneelstuk is dan ook waarom de machtige, edele generaal Othello zo makkelijk gelooft dat zijn jonge bruid hem bedriegt. Het is al te gemakkelijk – zegt René Girard in Shakespeare: het schouwspel van de afgunst (1990, Nederlandse vertaling 1995) om Othello als slachtoffer te zien van het duivelse, ingenieuze plan van Jago: “Othello is niet zomaar het drama van een lichtgelovige minnaar die door een sinistere verrader misleid wordt.” (p. 394). De essentie van het toneelstuk is dus – om de terminologie van Compaijen te gebruiken – niet de afgunst van Jago, maar de jaloezie van Othello.
Girards mimetische theorie van de begeerte blijkt ook nu een bijzonder overtuigend verklaringsmodel te zijn voor de tragische ommekeer van smoorverliefde naar jaloerse echtgenoot. Volgens Girard is die jaloersheid een direct gevolg van de manier waarop Othello én Desdemona hun liefde beleven. Othello gebruikte Cassio als tussenpersoon om Desdemona te veroveren. Best een riskante zet, want misschien viel zij wel eerder voor de charmes van Cassio: een knappe, rijke, jonge man. In de woorden van René Girard: “Het zijn dezelfde eigenschappen die van iemand een uitstekende tussenpersoon en/of een uitstekende en zelfs de allerergste rivaal maken.” (p. 394) Door op een mogelijke rivaal een beroep te doen, ‘verraadt’ Othello eigenlijk zijn mimetische begeerte. Othello raakte eigenlijk, in Girards woorden: “mimetisch opgewonden door de gedachte aan al de mannen waarmee (zijn) geliefde misschien in bed geduikeld is.” Desdemona is een voorbeeld van “wat we tegenwoordig ‘seksbommen’ noemen”. (p. 395)
Dat Othello net daardoor heel vlug jaloers wordt, is niet zo verwonderlijk. Girard gaat evenwel nog een flinke stap verder: “Dat de rol van Jago quasi nutteloos is, blijkt uit het feit dat Othello altijd aan een half woord genoeg heeft om vermoedens te koesteren die de verrader hem wil suggereren, of die hij hem zelfs niet hoeft te suggereren: de suggestie werkt eigenlijk alleen voor de toeschouwers. Jago geeft enkel wat voedsel aan de vermoedens van zijn meester.” (p. 395) In een tv-interview met Patrick Perquy bespreekt René Girard het korte sleutelfragment uit Othello waarmee Girard zijn analyse illustreert. De scène – een kort gesprek tussen Jago en Othello – is een knap staaltje theater; er zit wel een foutje in de Nederlandse ondertitels op het einde van het korte fragment: Othello had jaloers kunnen worden op Jago op Cassio …:
Het is – zegt René Girard in zijn analyse – ook interessant om de focus niet alleen op de mimetische begeerte van Othello te richten, maar ook op Desdemona. Waarom wil de piepjonge Desdemona trouwen met Othello, een vrijgezel van middelbare leeftijd? Een Moor? Zij kan met zowat elke rijke, blanke, jonge Venetiaan trouwen, toch kiest zij nog voor de aanvang van het toneelstuk voor Othello. In het geheim dan nog, zodat haar rijke, vooraanstaande vader haar liefde zeker niet zou kunnen dwarsbomen. Waarom?
René Girard:
“Desdemona is op hem verliefd geworden nog voor hij de minste aandacht aan haar had geschonken.” (p. 395)
“We weten (…) dat Desdemona niet ‘de ware Othello’ begeert, maar een mimetische voorstelling, ontstaan uit de boeiende verhalen die ze van achter haar vaders deur beluisterd heeft.” (p. 398)
Dat werpt een verhelderend licht op Othello’s jaloersheid:
“Othello’s vrees is verre van ongegrond, ook al denkt hij ten onrechte dat Desdemona verliefd zou kunnen worden op Cassio of een andere typische Venetiaan. De exotische charme van een echtgenoot zal met de tijd onvermijdelijk tekenen van slijtage vertonen en, indien ze in leven gebleven was, zou Desdemona wellicht voor andere, minder versleten Othello’s gevallen zijn. Desdemona is verzot op gewelddadige spektakels en ze is dermate gefascineerd door de nakende slag om Cyprus dat ze het schouwpel voor niets ter wereld wil missen ook al moet ze er met haar eigen schip heenvaren, zonder haar echtgenoot. Overigens beschrijft ze zelf heel krachtig de aard van haar begeerte:
That I did love the Moor to live with him,
My downright violence and storm of fortunes
May trumpet to the world; my heart’s subdued
Even to the very quality of my lord;
(I, 3. 248-251)
Dat ik de Moor koos om met hem te leven,
Mijn open, roekloos tarten van het lot
Mag ‘t uitbazuinen. Mijn hart is aan de wil
En de verlangens van mijn man gekluisterd.“
(pp. 398 – 399)
Wat Desdemona voelt voor Othello is mimetische begeerte – zo begrijp ik uit Girards analyse – omdat haar liefde gebaseerd is op ‘de wil en de verlangens’ van Othello, een man van wie ze de heldhaftigheid, het militair geweld, vernuft en leiderschap bewondert – kwaliteiten waar de oorspronkelijke tekst nadrukkelijker op zinspeelt: ‘the very quality of my lord’. Zij is, bijvoorbeeld, niet gevallen voor zijn charmes of zijn liefdevolle, empathische aandacht voor haar. Heldhaftigheid, gewelddadigheid, strategisch inzicht … zijn de eigenschappen die hem fel onderscheiden van andere mannen. Hij is daarin de beste. Hals over kop met de gevierde generaal trouwen, is misschien ook wel ingegeven door de gedachte dat er mogelijk veel andere vrouwen zijn die maar wat graag ‘het bed willen delen’ met deze man.
René Girard brengt nog een aantal andere opmerkelijke details aan het licht in zijn bespreking van de mimetische begeertes van de protagonisten Othello en Desdemona. Ik verwijs de geïnteresseerde lezer daarvoor graag naar zijn analyse in Shakespeare: het schouwspel van de afgunst (1990, Nederlandse vertaling 1995), pp. 394 – 403. Het boek is echter enkel nog te verkrijgen in de bibliotheek, klik hier voor een pdf-bestand van dat hoofdstuk.
© afbeelding: bbcshakespeare.blogspot.com