Essays over identiteit, nabootsing en geweld

Non-fictie

‘Afgunst: een filosofie van een pijnlijke emotie’ – filosoof Rob Compaijen kritisch over René Girard

– Over afgunst, spiegelneuronen, mimetische begeerte, moederliefde, een wandelvakantie in Schotland en een blauw theekopje als toetje –

© Boom

De Nederlandse filosoof Rob Compaijen (°1985) maakt in een artikel in een Nederlands filosofisch tijdschrift en in Afgunst: een filosofie van een pijnlijke emotie (Boom, 2024) – zijn eerste boek – handig gebruik van de inzichten van René Girard.1 In tegenstelling tot Compaijen ligt de focus van René Girard echter niet op de (filosofische) analyse van de verlangens, gevoelens of emoties van de mens. Girards theorie van de mimetische begeerte2 is een theorie van het conflict en daar lijkt Compaijen geen rekening mee te houden. Bijzonder jammer en eigenlijk een gemiste kans, denk ik, maar dat neemt niet weg dat zijn pas verschenen boek een echte aanrader is.

Een hoeksteen in het denken van René Girard is mimesis. Mensen zijn per definitie nabootsende wezens. De hersenen van mensen zijn geprogrammeerd om te imiteren. Op p.18 van zijn studie Wat vanaf het begin der tijden verborgen was…3 noemt hij in 1978 – in samenspraak met een psychiater en een neuropsychiater – het menselijk brein “een enorme nabootsingsmachinerie”. Door nabootsing leren we spreken, bouwen we onze kennis en vaardigheden op, maar kunnen we ook in conflict raken met elkaar – hij noemt het “de mimese van het aanleren” en “de mimese van de rivaliteit” – René Girard, Wat vanaf het begin der tijden verborgen was…, p. 342.

De ontdekking van de spiegelneuronen bij dieren en mensen (bekijk hieronder een verhelderende TED-talk over deze ontdekking) is weliswaar van latere datum, maar lijkt wat René Girard twintig jaar eerder als vermoeden formuleerde alleen maar te bevestigen:

“Als er niets is om haar af te leiden, zal de neiging tot nabootsen zich gaan manifesteren op alle gebieden van het menselijk gedrag, geen enkele uitgezonderd.”
(Wat vanaf het begin der tijden verborgen was… , p. 343.)

Onze aangeboren imitatiedrang wordt problematisch van zodra die zich ent op “het toeëigeningsgedrag” (Wat vanaf het begin der tijden verborgen was… , p. 17). Op de volgende pagina’s noemt Girard het: “de mimese van de bezitsdrang”, “de op verwerving gerichte nabootsing”, “de mimese van inbezitneming” –  Wat vanaf het begin der tijden verborgen was… (pp. 18 – 19).

Ook in ons verlangen om te bezitten, imiteren wij anderen. Wij mensen verlangen onbewust wat anderen hebben of willen hebben. René Girard noemt het aanvankelijk driehoekige begeerte (le désir triangulaire’), verlangen volgens de Ander (‘le désir selon l’Autre’) – let op de metaforische hoofdletter. Later verkiest hij de term mimetische begeerte (‘le désir mimétique)’, maar de definitie blijft dezelfde: een mens (subject) begeert een voorwerp, een persoon … (object) doordat een andere mens toont wat begerenswaardig is (model). Maar net daardoor kunnen wij, als bijvoorbeeld de objecten van onze verlangens schaars zijn (eten, drinken enz.) of uniek (de man of vrouw die wij als partner willen hebben, een leidinggevende job …) in conflict raken met die anderen: het model wordt een rivaal. Mimetische begeerte wordt mimetische rivaliteit.

“[R]ivaliteit is niet de vrucht van een toevallige convergentie van twee verlangens naar eenzelfde object. Het subject begeert het object omdat de rivaal zelf het begeert. Door een object te begeren, maakt de rivaal het begeerlijk voor het subject.” schrijft Girard in God en geweld, 1972 – Nederlandse vertaling 1993, p.147.

Compaijen meent Girards hypothese met één (weloverwogen?) tegenvoorbeeld te kunnen counteren:

“Hoewel Girard volgens mij wijst op een interessant en herkenbaar fenomeen, denk ik dat de conclusie dat begeerte noodzakelijkerwijs uit drie elementen [subject, model en object – jd] bestaat te radicaal is. Onze alledaagse ervaringen van begeerte laten volgens mij zien dat begeerte soms wel degelijk spontaan en onbemiddeld is. Tijdens het schrijven van deze paragraaf verlang ik bijvoorbeeld naar een wandelvakantie door de Schotse hooglanden. Dit verlangen is op geen enkele voor mij inzichtelijke manier gegrond in het feit dat een ander die ik bewonder dat ook verlangt. En dat geldt volgens mij voor nogal veel van onze verlangens.” 
(Afgunst, jaloezie en begeerte, p. 7 – Afgunst: een filosofie van een pijnlijke emotie, p.46.)

Natuurlijk zijn er veel gevallen waarin mijn verlangen om iets te hebben niet leidt tot rivaliteit. Het is inderdaad goed mogelijk dat ik ook een Tesla wil hebben zoals mijn buurman, en hem die toch niet gewapenderhand afhandig maak (of beschadig), maar hem meteen zelf bestel bij de plaatselijke dealer (weliswaar niet in rood, maar in wit). Dat is de oplossing van, zeg maar, het sociaal kapitalisme om de mimetische rivaliteit conflictvrij te houden: je zorgt ervoor dat er voldoende goederen zijn die zoveel mogelijk mensen kunnen kopen. René Girard geeft in een interview mooiere voorbeelden: de innigste gevoelens zoals moederliefde, echte vriendschap van kindsbeen af, gezonde verhoudingen tussen ouders en hun kinderen zijn vrij van mimetische begeerte en besmetting, of beter: zouden dat moeten zijn! Van dat laatste geeft hij een mooi voorbeeld uit zijn eigen gezinsleven (2 minuten):

René Girard gebruikt het woord begeerte (désir) als een synoniem voor mimetische begeerte: nabootsende bezitsdrang die leidt tot rivaliteit en conflict. Maar of onze andere verlangens dan meteen ook ‘spontaan en onbemiddeld’ zijn, is een andere kwestie. Van de Tesla in mijn voorbeeld is de bemiddeling (van mijn buurman) overduidelijk. Maar ik wil ook even ingaan op het voorbeeld van Compaijen. Is ‘een wandelvakantie in Schotland’ een spontane opwelling? Ik denk het niet. Dit soort wensdroom kan je alleen nu (niet honderd jaar geleden) en alleen hier (niet in een ander werelddeel) en alleen in een bepaalde sociale context krijgen (wellicht niet als je moeite hebt om de eindjes aan elkaar te knopen). Waarom verlang je naar een wandel- en niet naar een all-in strandhotelvakantie? Waarom wil je naar Schotland en niet naar Vietnam? Wie deze ‘spontane’ opwelling krijgt, daag ik toch uit om na te gaan of die wens niet ‘toevallig’ aansluit bij hoe vrienden hun vakantie hebben doorgebracht of willen doorbrengen? Op vakantie gaan is geen aangeboren behoefte, maar een moderne vorm van vrijetijdsbesteding die trends en modes kent.4

Compaijen schrijft verder dat hij, wat zijn wandelvakantie betreft, geen imitatie ziet op een “voor (hem) inzichtelijke manier”. René Girard betoogt echter dat mimetische begeerte meestal zo niet altijd onbewust gebeurt. We zijn er ons niet van bewust dat we imiteren. Meer nog, we zullen het altijd opnieuw ontkennen. Vandaar misschien Girards voorkeur voor het onbekende, en dus wat geheimzinnige woord mimese i.p.v. nabootsing of imitatie. Girard noemt die ontkenning in zijn eerste studie metaforisch een romantische leugen. De romaneske waarheid, betoogt Girard met een woord dat hij uitvindt, is dat wij naar iets (intens) verlangen via de ander. Het werd de titel van het boek waarin hij die ‘waarheid’ op het spoor kwam door een vergelijkende studie te maken van een aantal beroemde romans als Don Quichote, Madame Bovary, Le rouge et le noir, De eeuwige echtgenoot, À la recherche du temps perdu: De romantische leugen en de romaneske waarheid, 1961, Nederlandse vertaling 1986, 2022.

In een voetnoot probeert Compaijen zijn kritiek op Girard kracht bij te zetten:

“Soms bekruipt me het gevoel dat Girard niet helder onderscheid maakt tussen de grond en de aanleiding voor onze begeerte, terwijl dat volgens mij een belangrijk onderscheid is in deze context. Het kan best zo zijn dat mijn begeerte naar een object in heel veel gevallen ontstaat nadat ik heb gezien dat dit object door een ander begeerd wordt of in andermans bezit is. Maar daaruit volgt niet dat ik het object begeer puur en alleen omdat de ander het begeert of omdat de ander het bezit. Het sluit, met andere woorden, helemaal niet uit dat mijn streven naar het object gemotiveerd wordt door de intrinsieke kwaliteiten ervan. Ik denk zelfs dat we veel van onze verlangens op deze wijze moeten begrijpen.” 
(Afgunst, jaloezie en begeerte, p. 8 – Afgunst: een filosofie van een pijnlijke emotie, p. 46, voetnoot p. 209.)

Het onderscheid tussen grond en aanleiding van onze begeerte is echter niet van wezenlijk belang wanneer een gedeelde begeerte voor een object tot een conflict leidt. Trouwens, niemand zal toegeven dat hij voor de vrouw van zijn beste vriend is gevallen omdat het de vrouw is van zijn vriend, toch? Je hebt natuurlijk een (geheime) relatie met haar omdat zij zo mooi is, zo succesvol op haar werk, zo empathisch naar jou kan luisteren en dat zij eerst voor jouw vriend koos, dat was vroeger, vandaag is alles anders. Of die argumentatie de romantische leugen is die jouw mimetische begeerte maskeert of niet, jouw begeerte voor zijn vrouw zal het conflict met je vriend niet minder maken, integendeel.

Compaijen maakt in zijn analyse dan weer wel gebruik van Girards driehoek van de mimetische begeerte en de rollen van subject, object en model (of mediateur of de Ander). Compaijen noemt de drie elementen: ik, object, ander. Hij tekent zo niet één, maar drie verschillende driehoeken waarvan er slechts twee leiden tot een mogelijk conflict (zoals bij Girard). Die twee driehoeken komen overeen met de categorieën ‘jaloersheid’ en ‘afgunst’, waarvan in de tekst verderop staat dat ze soms niet uit elkaar te houden zijn (!): 

“Het is echter belangrijk om te beseffen dat het om een conceptueel onderscheid gaat. Dat wil zeggen: in het geleefde leven zullen er altijd situaties zijn waarin het ingewikkeld is onderscheid te maken tussen jaloezie en afgunst.” 
(Afgunst, jaloezie en begeerte, p.14 – Afgunst: een filosofie van een pijnlijke emotie, p. 53.) 

Compaijens derde driehoek bewijst in zekere zin het gelijk van Girards intuïtie want Compaijen verbindt ook hier het verlangen van een subject naar bijvoorbeeld meer spierkracht of naar een baan met meer vrije tijd aan het nabootsen van een model:

“Stel je bijvoorbeeld voor dat je bij een vriend op bezoek gaat die onlangs een nieuwe baan heeft gekregen. Wanneer hij je over zijn baan vertelt, raak je er erg van onder de indruk; de taken die hij heeft, spreken je aan, het team waarin hij functioneert, lijkt heel gezellig te zijn en bovendien heeft hij veel vrije tijd. Wanneer je vervolgens tegen hem zegt ‘ik ben jaloers op je’ dan druk je daarmee uit dat jij die baan, of een vergelijkbare baan, ook wel zou willen bezitten.” 
(Afgunst, jaloezie en begeerte, p. 7.)
“Een vriend praat je bij over zijn nieuwe baan, een vriendin vertelt je over de reis die ze gaat maken – en jij reageert: ‘Ik ben echt jaloers op je.’ Je bedoelt daarmee: wat geweldig zoiets wil ik ook.”
(Afgunst: een filosofie van een pijnlijke emotie, p. 44.)

Het is erg verwonderlijk dat Compaijen net deze eerder onschuldige vorm van afgunst ‘begeerte’ noemt. Begeerte is immers volgens Van Dale “een hevig verlangen”, wat bevestigd wordt op Wikipedia: “Begeerte is een sterke wens of hunkering naar een persoon, object of situatie.”

In Afgunst: een filosofie van een pijnlijke emotie (2024) gebruikt Compaijen een enigszins aangepaste versie van zijn tijdschriftartikel als tweede hoofdstuk. Nu geeft hij zelf ruiterlijk toe dat zijn invulling van ‘begeerte’ niet klopt met het dagelijks taalgebruik. Hij zegt het woord te halen uit de Bijbelse traditie van de Tien Geboden, maar verkiest toch om geen theologisch discours af te steken over wat begeren daar precies betekent. Keep it simple is zijn devies: begeerte is het “verlangen naar wat van iemand anders is”:

“‘Begeerte’ is een wat ouderwetse term die we misschien vooral associëren met seksueel verlangen. Mijn keuze voor deze notie ontspringt aan de klassieke formulering van het tiende gebod: ‘U zult niet begeren het huis van uw naaste. U zult niet begeren de vrouw van uw naaste, noch zijn dienaar, noch zijn dienares, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets wat van uw naaste is.’ Hoe we het gebod precies moeten interpreteren, is een vraag die ik hier niet zal verkennen. Belangrijk is de brede opvatting van ‘begeren’ die erin wordt uitgedrukt. Begeren betekent hier: verlangen naar wat van een ander is.”
(Afgunst: een filosofie van een pijnlijke emotie, Boom, 2024, p. 44.)

Net het eerder ‘bewonderend verlangen’ naar iets wat van een ander is (zonder vijandigheid tegenover het model) – verbindt Compaijen met het begrip mimetische begeerte van René Girard, alhoewel Girards hypothese er één is over conflict en geweld: het loopt grondig fout tussen mensen als we elkaars hevige verlangens en hunkeringen nabootsen.

René Girard schreef overigens verschillende studies over de Bijbel. Hij ziet in de Bijbelse geschriften namelijk een groeiende tendens om de ware aard van het menselijk geweld te ontmaskeren. Bekijk je de eeuwenoude Tien Geboden van joden en christenen vanuit mimetisch perspectief, dan merk je dat vijf ervan een halt willen toeroepen aan de mimetische begeerte:

“Als we zouden ophouden de goederen van onze naaste te begeren, dan zouden we nooit een moord, overspel of een diefstal plegen of valse getuigenissen afleggen. Mochten we het tiende gebod respecteren, dan zouden de vier geboden die eraan voorafgaan overbodig zijn.”
René Girard, I See Satan Fall Like Lightning, originele Franse versie, 1999, Engelse vertaling 2001, eigen vertaling uit het Engels.

Begeren is dus volgens de Bijbel én volgens René Girard niet ‘verlangend denken’ aan wat een ander heeft. Begeren is er echt je zinnen opzetten, er alles aan doen om het object dat aan een ander toebehoort te verkrijgen. Of zoals Arnon Grunberg het verwoordt: “Het verlangen zweeft een paar centimeter boven de grond, de begeerte is de worm die zich door de aarde bijt. Luister naar het verschil tussen ‘ik verlang naar je’ en ‘ik begeer je’. In de begeerte zit de drift, de roekeloosheid.”

Terug naar het tijdschriftartikel. Ik weet niet of je als lezer veel hebt aan het proberen uit elkaar te halen van de verschillen tussen ‘jaloersheid’, ‘afgunst’ en het bij Compaijen eerder onschuldige, conflictarme ‘begeerte’. Vooral omdat in het dagelijks taalgebruik de woorden synoniemen zijn – ook in Van Dale trouwens, wat Compaijen toegeeft. Je krijgt in het negentien pagina’s tellend artikel wel aardig wat herkenbare voorbeelden van hoe jaloersheid en afgunst makkelijk kunnen ontaarden in conflicten. Te beginnen met de afgunst van Salieri tegenover Mozart in het verhaal van de bekende film Amadeus (1984). Een mooie opener, die ook in het boek wordt gebruikt.

Het boek Afgunst: een filosofie van een pijnlijke emotie van Compaijen kan ik wel ten zeerste aanbevelen. Het is een moedige en diepgravende analyse van een emotie waarvoor we ons allemaal schamen toe te geven dat we er soms door behekst worden. Compaijen staaft zijn analyse van de afgunst met tal van voorbeelden uit het dagelijks leven en hij schuwt daarbij voorbeelden uit zijn eigen (academisch) leven niet. De studie verwijst op erudiete wijze naar een keur aan filosofen en wordt geïllustreerd met zorgvuldig gekozen historisch materiaal en verhalen uit literatuur en film. Een sterke aanrader, dus. Ondanks mijn kritiek op wat Compaijen schrijft over René Girard.5

In het laatste hoofdstuk van Afgunst: een filosofie van een pijnlijke emotie gaat Compaijen in op hoe we afgunst kunnen te lijf gaan. “Ik ben ervan overtuigd dat er al iets heilzaams schuilgaat in een heldere analyse.” Zo staat het er in de inleiding van dat laatste hoofdstuk en dat is meer dan terecht na een studie van zowat 180 pagina’s. Naast het overtuigend wegzetten van enkele minder effectieve adviezen als je afgunst verbergen, je rivaal vermijden, neerhalen of met hem of haar proberen te wedijveren, is er ook advies dat ons misschien wel zou kunnen helpen. Compaijen verwijst daar vooral naar het denken van de Britse filosoof en schrijver Iris Murdoch. Zij pleit ervoor minder gehecht te zijn aan jezelf: “Wat ons bijna voortdurend in de weg zit in het leven zijn wat Irish Murdoch ‘de angstige en hebzuchtige tentakels van het zelf’ noemt.” (p. 195). In navolging van Murdoch wijst Compaijen op betrokkenheid op de wereld buiten jezelf als antidotum voor afgunst: “‘aandacht geven aan de natuur’, ‘echte aandacht voor een andere mens’ (…) voor een kunstwerk (…)” (p.196).

Een beter inzicht in pijnlijke emoties als afgunst en jaloezie kan ons inderdaad alleen maar helpen betere, gelukkige mensen te worden. Net daarom vind ik het zo belangrijk dat we er ons – dankzij het ideeëngoed van René Girard – ten diepste van bewust worden dat wij (bijna?) voortdurend anderen imiteren. Ook in wat wij verlangen en begeren. Jezelf worden en zijn, is daarom steeds opnieuw onderzoeken wie je model, wie je modellen zijn van je (hevige) verlangens én waarom ze dat zijn. Het is daarbij zaak – en hiervoor verwijs ik graag opnieuw naar Optimisez votre cerveau (2019) van neuro-psychiater en girardiaan van het eerste uur Jean-Michel Oughourlian (de vertaalde citaten komen uit mijn bespreking) – om heel veel verschillende modellen te hebben: “een kostbare vrijheid die we altijd moeten verdedigen: de vrijheid om onze rolmodellen te kiezen”. Je model bewust kiezen is misschien wel de enige vrijheid die wij mensen hebben. We moeten vooral vermijden om ons vast te rijden op één model uit onze nabije omgeving – “ons beperken tot één model is pathologisch” – want die wordt onvermijdelijk onze rivaal of een (onoverwinnelijk) obstakel. Maar je net daarvan bewust worden, kan de start zijn van een succesvolle mimetische psychotherapie: “Het benoemen van de rivaal voert weg van de pathologie.” “Het pad naar de wijsheid van het verlangen”, houdt Oughourlian ons verder voor, “is om de voorkeur te geven aan wat je hebt, in plaats van te willen wat je niet hebt.” Jezelf niet vergelijken met anderen die beter of die slechter af zijn. Enkel voortdurend werken aan jezelf en je relaties met anderen kan ons wapenen tegen de mimetische begeerte die ons ziek kan maken van jaloezie en afgunst. Iris Murdoch vond voor René Girards intuïtie inderdaad een bijzonder plastische metafoor: het zijn ‘de angstige en hebzuchtige tentakels van het zelf’.

Joost Dancet

Een blauw theekopje als toetje

Interactie is wat de werkelijkheid vorm heeft ⎜drie knipsels
over kwantumtheorie, communicatie en het ik

Voetnoten

  1. Rob Compaijen, Afgunst, jaloezie en begeerte, in Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte, 2023, 115/4, pp. 471-492.
    Je kan een kopie van dit artikel downloaden op de website van de auteur – de pagina-aanduidingen in mijn kritiek verwijzen naar deze pdf (< tik of klik om te downloaden).
    Een herwerkte versie werd het tweede hoofdstuk van Rob Compaijen, Afgunst: een filosofie van een pijnlijke emotie, Boom, 2024, pp. 37 – 58.
    ↩︎
  2. In de vertalingen van Girards oeuvre in het Nederlands wordt désir steevast door begeerte vertaald. In de nieuwe vertaling van Girards eerste studie wordt met deze traditie gebroken. Hans Weigand, de vertaler van beide edities, verklaart deze drastische wijziging in de Verantwoording achteraan:
    “In de eerste Nederlandse vertaling van dit boek is het Franse woord désir vertaald met begeerte. Begeerte wordt gedefinieerd als intens verlangen en dat is wat we zien bij de in dit boek besproken personages. Net als bijvoorbeeld Lacan staat Girard als het gaat om désir in de traditie van Hegel en deze spreekt in het Duits over Begierde. Begeerte heeft in het Nederlands echter vaak ook een negatieve klank terwijl voor Girard désir uitdrukkelijk neutraal is. In deze herziene vertaling is er daarom voor gekozen désir(er) in de regel te vertalen met verlangen, maar daar waar soepel Nederlands of de context dat nodig maakt ook wel met begeren, hunkeren, smachten of wensen, of daarvan afgeleide zelfstandige naamwoorden.” (René Girard, De romantische leugen en de romaneske waarheid, 1961, nieuwe Nederlandse vertaling 2024, p. 337)
    Ik verkies de vertaling mimetische begeerte – ik hoop dat uit mijn betoog blijkt waarom.
    ↩︎
  3. René Girard, Wat vanaf het begin der tijden verborgen was… : een onderzoek in samenwerking met Jean-Michel Oughourlian en Guy Lefort, 1978, Nederlandse vertaling 1990. (Jean-Michel Oughourlian is een neuropsychiater, Guy Lefort een psychiater).
    ↩︎
  4. “Vakantie (…) Omstreeks 1850 kreeg het begrip de huidige betekenis. In de loop van de tijd zijn er voor veel werknemers, scholieren, studenten en sommige groepen zelfstandigen regels gekomen over de periode en omvang van de vakantie. Sinds ongeveer 1960 maakt het fenomeen vakantie een stormachtige groei door. Gaandeweg is vakantie gekoppeld aan het maken van een reis of bezoeken van een bepaalde bestemming: men gaat op vakantie.”
    https://nl.wikipedia.org/wiki/Vakantie
    Lees ook Zijn we wat we kopen?
    ↩︎
  5. Halverwege het boek definieert Compaijen afgunst op een manier die erg aanleunt bij de hypotheses van René Girard. Hij illustreert zijn definitie met een al even girardiaanse figuur:
    “[A]fgunst [is] de emotie die ons in haar greep houdt wanneer we lijden aan een gewond gevoel van eigenwaarde. In afgunst zien we onszelf als inferieur aan een vergelijkbare ander omdat hij of zij in het bezit is van een object dat constitutief is voor ons gevoel van eigenwaarde. We lijden eraan dat het de ander is die het waardevolle object in bezit heeft en zijn hem of haar daarom vijandig gezind.” ↩︎

Essays over identiteit, nabootsing en geweld
Inhoudsopgave ➠