Essays over identiteit, nabootsing en geweld
Vooraf
2 – Verlangen en begeerte
In de analyses van gedichten, romans, films en toneelstukken die je hier kan lezen, maak ik vooral gebruik van de eerste hypothese van René Girard: de mimetische begeerte.
De meeste mensen denken dat verlangens ofwel uit onszelf komen: ik heb echt zin in zo’n heerlijk schuimend pilsje van de tap, ik verlang ernaar x terug te zien morgenavond, ik kijk al uit naar het gezellig avondje tv straks …; ofwel zijn onze verlangens een gevolg van de kwaliteiten van ‘het object’: x is een knappe, innemende man of vrouw die ik wil daten, y een smartphone met een topcamera die ik wil aanschaffen, z een prachtig, uniek museum dat ik wil gaan bezoeken … Volgens René Girard zijn verlangens echter vaak, misschien wel altijd, mimetisch: je kijkt (als subject) voortdurend naar anderen en je wil wat een ander (je model) of wat meerdere anderen zo allemaal kunnen, wensen, durven en doen (het object). Idem dito voor onze verlangens om dingen te bezitten, ook hierin bootsen we anderen na. Dat doen we meestal zonder dat we het beseffen. Meer nog, wij zullen het altijd opnieuw ontkennen. Doen wat een ander doet, noemen we dat niet spottend na-aperij? Willen wat een ander wil hebben, noemen we dat niet afkeurend jaloezie of – erger nog – afgunst?
“Voor jaloezie heb je je – hoe je het ook wendt of keert – te schamen. Of het nu gaat om het begeren wat een ander heeft, of om het misgunnen aan een ander wat jij voor het jouwe aanziet, het is maar beter het nooit als een drijvende kracht in je te afficheren, hoogstens als een hebbelijkheidje van voorbijgaande of secundaire aard, een komische trek zoals stotteren of een loopneus. Intussen zit die groen-gele roofvogel daar op onze schouder en grijnslacht. Hij weet, wat voor zotskap we hem ook opzetten, dat hij op een dag zijn klauwen in ons nekvel zal slaan, zich niets aantrekkend van de figurantenrol waarin we hem hebben teruggeduwd, en zal triomferen als de koning aller tragedies.”
G. Komrij, Humeuren en temperamenten: een encyclopedie van het gevoel, 1989.
Ons verlangen om te bezitten wat een ander bezit, leidt niet altijd tot (on)zichtbare rivaliteit of een conflict. Dat gebeurt inderdaad slechts zelden zolang er objecten genoeg zijn of zolang die objecten ‘deelbaar’ zijn: er zijn massa’s dezelfde of soortgelijke blitse auto’s, innovatieve smartphones, hippe sportschoenen …; of zolang het model dat je verlangens inspireert ver weg is en geen deel uitmaakt van je eigen leefwereld: je bent dol op een tv-, film-, pop- of voetbalster, een influencer, een schrijver …; of zolang – maar dat is eigenlijk al veel moeilijker – je model iemand is uit je dichte omgeving waarmee je niet wil rivaliseren: je vader, je moeder, je broer, je zus, je (beste) vriend of vriendin. Je kan dan makkelijker hard je best doen om je verlangen naar hetzelfde object aan banden te leggen. Blij zijn voor een ander en niet jaloers of afgunstig, ja, dat kan.
Je verlangen wordt een steeds gevaarlijker begeerte als het object uniek is en/of ondeelbaar: een man of vrouw als liefdes- en levenspartner, een bepaalde job of functie …; je model leeft nu niet langer in een andere wereld of in een andere tijd, maar is iemand uit je directe omgeving. Het object willen bezitten wordt een voortdurend heviger verlangen en je wil desnoods de strijd met je model aangaan. Je mimetische begeerte ontaardt zo makkelijk in mimetische rivaliteit, een vicieuze cirkel waarin je een bijzonder prestige toedicht aan je model: je gelooft dat je model uit zichzelf verlangt en een zelfverzekerdheid en alwetendheid bezit die jij niet hebt en waar jij van droomt. René Girard noemt je model daarom soms ook de Ander (l’Autre), mét hoofdletter:
“We zouden kunnen besluiten het woord ‘begeren’ alleen maar te gebruiken vanaf het moment waarop het niet als zodanig herkende mechanisme van de mimetische rivaliteit deze ontologische of metafysische dimensie verleent aan wat voordien niet meer dan een simpele behoefte of wens was.”
René Girard, Wat vanaf het begin der tijden verborgen was … : een onderzoek in samenwerking met Jean-Michel Oughourlian en Guy Lefort, 1978, Nederlandse vertaling 1990, p. 349 – 350.
Literatuur die de mimetische begeerte van de mens aan het licht brengt, noemde René Girard romanesk, literatuur die deze mimetische begeerte verdoezelt of miskent, noemde hij romantisch. Het werd de titel van zijn eerste studie: De romantische leugen en de romaneske waarheid, 1961, nieuwe Nederlandse vertaling 2024. Het moet gezegd, in de romaneske literatuur plaatste en besprak Girard alleen maar toppers uit de wereldliteratuur: Cervantes, Proust, Dostojevski … Later ook nog Shakespeare. Ik las vrij recent een aantal van de romaneske romans en toneelstukken die René Girard besprak: Madame Bovary van Flaubert; Oedipus koning van Sophocles, De eeuwige echtgenoot van Dostojevski … en kwam er heel wat andere op het spoor. Het zijn deze leesavonturen die je hier kan lezen.